Het rapport van de Stichting Expertgroep Klokkenluiders i.o.

Het verzoek van Chipshol Holding BV, was onderzoek in te stellen naar de (juridische) duiding van berichten van gerezen vermoedens van een ernstige misstand binnen de (ambtelijke) top van het Ministerie van Justitie en mogelijk gepleegde strafbare feiten door de secretaris-generaal van het betreffende departement.

Het resultaat van dit onderzoek wordt gevormd door een kernachtige expert- opinion aangaande de criteria voor aangifte, de onderzoeksvragen en de vereiste expertise voor de opsporing van seksueel misbruik en ambtelijke corruptie, met een beknopt oordeel omtrent de validiteit en de bruikbaarheid van reeds beschikbaar feitenmateriaal.

CONCLUSIES
Beschikbaar gesteld onderzoeksmateriaal (onderzoeksrapport en feitenonderzoek) vormen nader te toetsen feiten en gegevens. In combinatie met vaststellingen vanwege expert-opinion, bestaan er voldoende aanwijzingen en aanknopingspunten voor een (verkennend) onderzoek ex. art. 126-gg van het Wetboek van Strafvordering om na te gaan of en op welke wijze ernstig gekwalificeerde misdrijven zijn gepleegd die een zwaarwegende inbreuk op de rechtsorde hebben opgeleverd. Vooronderzoek al dan niet in combinatie met opvolgend opsporingsonderzoek kunnen personen ook definitief van beschuldigingen ontlasten. Voormalig minister Donner heeft in 2003 m.b.t. zijn secretaris-generaal verklaard dat; "geen sprake is van rook laat staan van vuur". De facto neemt minister Hirsch Ballin sindsdien hetzelfde standpunt in. Dat standpunt is onhoudbaar en aan herziening toe.

Op grond van de beoordeling van eerdergenoemde rapportages, en op grond van eigen vaststelling, stellen wij het volgende vast:

  • Er zijn sedert 2002 meerdere aangiften tegen de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie gedaan terzake pedofilie, waarvan in ieder geval in een van die aangiften onduidelijk is gebleven wat de status van behandeling, danwel de afdoening betreft.
  • Er is sprake van aanhoudende geruchten en negatieve publiciteit over de secretaris-generaal. Sedert 1998 is gepubliceerd in zowel de schrijvende media als op de TV (o.a. NOS, NOVA en Netwerk) over pedofielennetwerken en de mogelijke rol daarin, of daarbij, van justitiële ambtenaren en de betreffende secretaris-generaal.
  • Diverse bronnen bevestigen de benoeming van de secretaris-generaal in 2002 onder belastende omstandigheden. Opmerkelijk en zomogelijk verontrustend is dat minister Donner in 2002 de secretaris-generaal ondanks deze omstandigheden, publiciteit en beschuldigingen, heeft benoemd tot zijn hoogste ambtenaar bij Justitie.
  • De beschuldigingen van de veroordeelde Koerdische zakenman H.Baybasin, bij monde van zijn gemachtigde, advocaat Mr. A.van der Plas, aan het adres van de (rechts)Staat, haar gezagsdragers en ambtelijke vertegenwoordigers, zijn extreem en uitzonderlijk te noemen. Daarbij wordt gesteld dat sprake is van chantage van de secretaris-generaal i.v.m. pedofilie, welke chantage van een doorslaggevende rol en betekenis zou zijn geweest bij de veroordeling van Baybasin tot een levenslange gevangenisstraf. Daarbij wordt niet uitgesloten dat de secretaris-generaal dankzij zijn machtspositie en netwerk binnen Openbaar Ministerie en Justitie, zelf invloed heeft uitgeoefend op de rechtsgang.
  • In de zogenoemde “Wabekepapers” (gespreksverslag d.d. 28 augustus 2003) wordt de pedofilie van de secretaris-generaal bevestigd.

AANBEVELINGEN

Verkennend Onderzoek
Gelet op beschreven aanknopingspunten en aanwijzingen, adviseren rapporteurs de bestuurders van de rechtspersoon Chipshol Holding BV, het Openbaar Ministerie te verzoeken een verkennend onderzoek (VO) ex. art 126-GG Wetboek van Strafvordering.

Parlementair onderzoek
Gelet op de aard en de betekenis van de in deze rapportage aan de orde gestelde vermoedens van misstanden, ernstige beschuldigingen, en het belang wat met een gedegen onafhankelijk en grondig onderzoek naar de feiten en omstandigheden is gediend, is tevens een breed gedragen parlementair onderzoek geïndiceerd.

Aangifte Chipshol
In afwachting van ter beschikking komende feiten en vertrouwelijke documenten (bewijsmiddelen), uit afzonderlijke op het moment van afronding van de onderhavige expert-opinion, nog elders lopende onderzoeksaktiviteiten, geven wij U in overweging alsdan aangifte te doen.

1. INLEIDING.

1.1 Expertgroep klokkenluiders

Een kleine groep van min of meer bekende Nederlandse klokkenluiders, heeft vanaf eind jaren ’90 intensief gewerkt aan initiatieven om tot bundeling van kennis en ervaring te komen ten behoeve van de verbetering van de rechtsbescherming van klokkenluiders en de ondersteuning van melders van misstanden in de Nederlandse samenleving.
De initiatiefnemers P.A. Schaap en G.E.L.M. de Wit zijn verantwoordelijk geweest voor de vorming van een expertgroep van ervaringsdeskundige klokkenluiders die zich gezamenlijk ten doel stelden een bijdrage te leveren aan de daadwerkelijke verbetering van de positie en de rechtsbescherming van klokkenluiders.
Paul Schaap werd in 2002 bekend als klokkenluider toen hij de verbetering van de veiligheid van de Hoge Flux Kerncentrale in Petten N-H aan de orde stelde en Gerrit de Wit was als frauderechercheur en OR-lid in 1998 melder van ernstige managementmisstanden en fraude binnen het Ministerie VROM. De Wit was in 2004 ook een van de oprichters van de politieke partij die met klokkenluider Paul van Buitenen als lijsttrekker tee zetels in het Europees Parlement wist te bemachtigen.
Sindsdien zijn zij tezamen met anderen betrokken gebleven bij het thema van de rechtsbescherming voor klokkenluiders en hebben zich de afgelopen jaren actief ingezet voor het behartigen van belangen van burgers die misstanden melden. Die behartiging heeft hoofdzakelijk bestaan uit het juridisch en procesmatig ondersteunen van melders van misstanden in zowel de publieke, als in de marktsector. Daarnaast informeerden en adviseerden zij leden van de 2e kamer.

Het idee tot bundeling- en aanwending van ervaringsdeskundigheid van klokkenluiders ten behoeve van het publieke belang, kwam in juli 2008 formeel tot stand, waarna het voorstel aan Minister Ter Horst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd voorgelegd.
Aanleiding was de bestaande benarde positie van diverse melders van misstanden en het verschijnen van het rapport van de Universiteit Utrecht inzake de evaluatie van de bestaande klokkenluiders-regelingen in de publieke sector. Uit het daarbij ingestelde onderzoek bleek de feitelijke rechtsbescherming van klokkenluiders de afgelopen jaren volstrekt afwezig. Reden voor de Wit en Schaap om expertise en deskundigheid ter beschikking te stellen voor toekomstig beleid met betrekking tot de (rechts)bescherming van klokkenluiders.

Een feit is dat voor het initiatief brede steun bestaat in de 2e kamer. Met dien verstande, dat men een professionele betrokkenheid voorstaat bij de daadwerkelijke verbetering van de (rechts)bescherming van erkende klokkenluiders.
Naast Schaap en De Wit zijn leden van de Expertgroep; Harrie Timmerman (klokkenluider Schiedamse parkmoord), Paul van Buitenen (EU-klokkenluider), Henk Laarman (klokkenluider fraude VROM), met ondersteuning van Cees Schaap (ex-officier van justitie/ hoogleraar).

1.2 Verzoek Chipshol Holding

Het verzoek van Chipshol Holding BV, was onderzoek in te stellen naar de (juridische) duiding van berichten van gerezen vermoedens van een ernstige misstand binnen de (ambtelijke) top van het Ministerie van Justitie en mogelijk gepleegde strafbare feiten door de secretaris-generaal van het betreffende departement.

Het resultaat van dit onderzoek wordt gevormd door een kernachtige expert-opinion aangaande de criteria voor aangifte, de onderzoeksvragen en de vereiste expertise voor de opsporing van seksueel misbruik en ambtelijke corruptie, met een beknopt oordeel omtrent de validiteit en de bruikbaarheid van reeds beschikbaar feitenmateriaal.

2. BESCHIKBAAR FEITENMATERIAAL

Het door ons beoordeelde feitenmateriaal van derden betreft:
2.1.
Het onderzoeksrapport van een voormalig topambtenaar van het Ministerie van Justitie;
Verslag op basis van een onderzoek en analyse in verband met de integriteit van de persoon van de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie d.d. 15 februari 2010.
2.2.
Het onderzoeksrapport van de onderzoeksjournalist Drs. M.Kat, getiteld “Joris Demmink: een crimineel op Justitie” d.d. april 2010.
2.3.
Het onderzoeksdossier van de veroordeelde H. Baybasin met een aangiftedossier en klachtprocedure ex. art. 12 Wetboek van Strafvordering (WvSv) > Als producties bij de onderzoeksrapportage van Dhr. Kat (ad 2.2).

3. ONDERZOEK (EIGEN) BRONNEN

3.1 Overzicht (anonieme) eigen bronnenI. Bronnen anoniem
NN.1.> Bron Justitie.
NN.2.> Bron Opsporing.
NN.3.> Bron Justitie.
NN.4.> Bron Justitie.

II. Bronnen pers:
NOS.
NRC.
Telegraaf.

III. Bronnen op naam:
Drs. Hans Holtrop>Voormalig zelfstandig consultant.
Dhr. Henk Krol>Hoofdredacteur Gaykrant te Best.
Mevr.Mr. Adele vder Plas>Advocaat (gemachtigde) van H. Baybasin.

Ad. I.
Er is gesproken met een aantal solide bronnen, wiens informatie gelet op hun (ambtelijke) functie(s) als relevant, deugdelijk en betrouwbaar mogen worden beschouwd. Wat hierbij opviel was dat de terughoudendheid om over de betreffende misstand in kwestie te spreken, werd ingegeven door een grote mate van angst en een stelselmatige vrees voor de eigen posities. Enkele bronnen gaven daarbij aan extreem bang te zijn en schrik te hebben voor repercussies.
Opm.rapporteurs: Zie voor de belangrijkste bronnen de items uit de met hen gevoerde gesprekken in hoofdstuk 3.2. hierna.

Ad. II.
Er is geput uit bronnen van uiteenlopende media. Sinds 2008 circuleerde in beperkte kringen binnen
de Nederlandse pers een document bestaande uit zes pagina’s, welk document ook wel bekend stond onder de naam “de Wabekepapers“ en waarvan tot op heden onbekend is gebleven wie de auteur van het betreffende stuk is.
Dit document is bij gelegenheid van ons eigen onderzoek ter beschikking gekomen op 12 maart 2010, en ten behoeve van nader onderzoek en waarheidsvinding als productie bij het verslag van deze expert-opinion gevoegd.
Het document betreft een bijzonder openhartig gespreksverslag gedateerd 28 augustus 2003 gevoerd met de heren Jan Wolther Wabeke en zijn partner Jan Swinkels. Wabeke is de huidige ombudsman financiële diensten en een voormalig hoofdofficier van justitie.

Het verslag omschrijft zowel de private als ambtelijke gedragingen van de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie.
In beknopte termen wordt gesteld en hier in dit rapport (letterlijk) aangehaald:

  • Onze vriend Joris valt zeker op jonge jongens
  • Onze vriend heeft daartoe een aantal mensen die hem in staat stellen om met die jonge jongens in contact te komen.
  • Een van die mensen is een Tsjech.
  • Speelde pimp voor de nog jongere jongetjes die Joris in Praag zocht.
  • Joris kwam via hem in Praag aan hele jonge jongetjes (12 a 13 jaar).
  • Joris was als verborgen homoseksueel chantabel.
  • Aanvankelijk bij 2 ministeries afgewezen wegens reeds bij de AIVD bekende feiten aangaande vermeende homo-/pedofilie. Op andere ministeries heeft men het niet aangedurfd omdat Joris zowel een drank- als een jongetjesprobleem heeft.
  • Borghouts, voormalig SG op Justitie was erg kwaad dat de negatieve adviezen werden genegeerd. Borghouts heeft er alles aan gedaan om te voorkomen dat Joris benoemd zou worden.
  • Joris kon met zijn chauffeur redelijk goed overweg.
  • Het verhaal gaat inderdaad dat zich op de achterbank van de dienstauto niet zelden onfrisse taferelen afspeelden.
  • Demmink regelde onder het afdakje van de technische dienst in Eindhoven zijn jongetjes.


    Opgemerkt dient te worden dat tot op heden door de Nederlandse pers en voor zover anderen met dit document bekend zijn, ten aanzien van bovenstaande personen (Wabeke en Swinkels), nog geen hoor en wederhoor is gepleegd.
    Zie de journalistieke onderzoeksvereisten onder 4.2. hierna.3.2 Informatie van (anonieme) bronnenVan de anonieme bronnen zijn de belangrijkste items uit de gesprekken kort samengevat;

    NN.1. Bron Justitie.
    Bron was betrokken bij het onderzoek tegen Baybasin.
    Noemt de Baybasin zaak een onderzoek met een internationale politieke lading.
    Er is daarvoor veelvuldig overleg geweest tussen de Nederlandse en de Turkse autoriteiten.
    Vastgesteld is dat Baybasin informant was van een buitenlandse geheime dienst.
    Hij kreeg een Engels Schengenvisum.
    Het pedofilie-onderzoek genaamd “Rolodex” (een zaak van misbruik van jonge jongens te Amsterdam
    uit 1997-1998 is gefrustreerd.
    R. Ficq in zijn hoedanigheid van voorzitter van het college van PG’s van het openbaar ministerie was
    verantwoordelijk voor het frustreren van dit onderzoek.
    Taps genereerden informatie over twee hoofdofficieren van justitie.
    De lijnen waren vervolgens dood en leverden hierna geen informatie meer op.
    In Rotterdam werd een inzittende gezien die zich verplaatste in een zwarte (dienst)auto met blauw
    Min.v.Just.vignet. Hij bezocht veelvuldig een jongensbordeel.
    Deze man werd herkend van foto’s van een receptie met Doctors van Leeuwen en bekende politici.
    De identiteit van deze inzittende is niet vastgesteld kunnen worden.

    NN.2. Bron opsporing.
    Bron was betrokken bij onderzoeken in Nederland en Turkije.
    Noemt de Baybasin-zaak een duidelijk politiek gestuurd proces.
    Baybasin handelde in drugs maar was ook informant.
    Er zijn vele contacten geweest tussen de Nederlandse en Turkse opsporingsdiensten waarbij informatie
    werd uitgewisseld.
    De naam Demmink werd al langer genoemd in relatie tot pedofilie.

    NN.3. Bron Justitie.
    Bron is werkzaam bij het Ministerie van Justitie en had veel contacten met chauffeurs.
    Heeft gehoord dat er sprake was van het misbruik van jongens in de dienstauto van chauffeur Mosterd.
    Bevestigde dat een naaste medewerker van Demmink, genaamd Bakker daarin “iets” heeft geregeld.
    voor Demmink.

    NN.4. Bron Justitie.
    Bron was werkzaam voor Justitie en heeft het misbruik door Demmink van een jongen in de
    Dienstauto van Justitie met Mosterd als chauffeur van direct betrokkenen vernomen.
    Mosterd kwam als “getuige” in gewetensnood.
    De geloofsovertuiging van Mosterd speelde hierbij een belangrijke rol. Uiteindelijk heeft Mosterd zijn
    ervaringen op papier gezet.
    Een andere medewerker van Justitie heeft hetgeen Mosterd aan het papier had toevertrouwd,
    vermoedelijk ter kennis van Demmink gebracht.
    Door de voorganger van Demmink, Harry Borghouts, is een veiligheidsonderzoek geëntameerd.
    Door de AIVD is een veiligheidsonderzoek ingesteld.
    Demmink werd tegen de zin van Borghouts benoemd tot secretaris-generaal.3.3 Samenvatting gesprekken niet anonieme bronnenVan de niet-anonieme bronnen zijn de gespreksverslagen kort samengevat;

    Drs. Hans Holtrop.Opm. rapporteurs:Hans Holtrop heeft met een e-mailbericht aan Chipshol informatie verstrekt. De navolgende tekst uit
    de e-mail werd door Holtrop nogmaals bevestigd.

    “De informatie rondom de secretaris generaal is afkomstig van vrienden en oud studievrienden van de familie Holtrop. Sommigen hebben nu hoge posities binnen diverse departementen. In een groep van twintig DG’shebben enkele vrienden in de jaren tussen 1990 en 2005 samen met Mr. Joris,
    Demmink deelgenomen aan georganiseerde reizen naar ondermeer Londen, Parijs en Rome.
    In die groep van DG’s was bekend dat Demmink een grote voorliefde had voor jonge jongens. Een
    aantal malen was Demmink niet aanwezig tijdens officiële bezoeken daar hij het te druk had met zijn
    jongens. In Rome is hij destijds achtergebleven. De groep directeuren moest zonder Demmink van
    Rome terugreizen naar Nederland.Binnen de vriendenkring wordt verteld dat Demmink over een enorme macht beschikt. Niemand binnen het circuit durft hem aan te pakken.CDA minister Donner
    was in 2002 zeer goed geïnformeerd over de handel en wandel van Demmink”.

    Dhr. Henk Krol.Opm. rapporteurs:Henk Krol is als hoofdredacteur van de Gaykrant in 2003 betrokken geweest bij eerdere publicaties over het Anne Frankplantsoen te Eindhoven en de secretaris-generaal van Justitie, waarna is gerectificeerd en een “overeenkomst” tussen partijen is gesloten. De productie was een coproductie met de journalist Fred de Brouwer van Panorama. De inhoud van de “Wabekepapers” is aan Henk Krol persoonlijk getoond. Hij verklaarde daarover:

    “Ik heb de inhoud van dit stuk eerder gezien maar dan in een meer verkorte versie. Aan de schrijfstijl meen ik de hand van Panoramajournalist Fred de Brouwer te herkennen. Veel van wat ik hier lees lijkt te kloppen. Ik ben zelf niet bij het opstellen hiervan betrokken geweest. Dat blijkt niet alleen uit de schrijfstijl maar tevens uit enkele voor mij kennelijke schrijffouten die er in het stuk staan”.

    Mevr. Mr. A. van der Plas.Opm. rapporteurs:Mevrouw van der Plas is als advocate de gemachtigde van de veroordeelde H. Baybasin.

    De verslaglegging/aangifteverklaring(en) van slachtoffers (aangevers/getuigen) in het aangiftedossier van H. Baybasin vanwege Mr. A.van der Plas, zijn tezamen met het onderzoeksdossier en de procedure ex. artikel 12 strafvordering besproken.
    Van de vertrouwelijk gevoerde gesprekken wordt geen weergave in deze rapportage opgenomen.

    Uit het onderzoeksdossier blijkt van voldoende feiten en omstandigheden die aangifte en een opvolgend opsporingsonderzoek rechtvaardigen. Voor het overige wordt verwezen naar de beschreven aanknopingspunten en aanwijzingen onder hoofdstuk 5.1 hierna.4. EXPERT-OPINION.

4.1. Onderscheid tussen onderzoekdossiers

In de onderhavige van belang zijnde onderzoeksdossiers wordt met nadruk gewezen op de te onderscheiden (juridische) grondslagen van de respectievelijke dossiers, en de daaraan te stellen onderzoeksvereisten:

  • 1) Het onderzoeksrapport van de voormalig topambtenaar van Justitie; met als grondslag een feitenonderzoek op basis van eigen wetenschap, eigen contacten binnen Justitie en open bronnen.
  • 2) Het onderzoeksrapport van Drs. M. Kat; met als grondslag de presentatie van een journalistiek (feiten)onderzoek op basis van hoor en wederhoor.
  • 3) Het onderzoeksdossier van de veroordeelde H. Baybasin met een aangiftedossier en klachtprocedure ex. art. 12 WvSv;
    met als grondslag een strafrechtelijk (voor)onderzoek op basis van strafprocesrechtelijke uitgangspunten en vereisten ten behoeve van strafvordelijke processen- en doelen.4.2. Journalistieke onderzoeksvereistenAls onderzoeksvereisten voor behoorlijk journalistiek onderzoek worden algemeen aanvaard:
  • 1) Het checken van informatie. Het afdoende toetsen van gegevens en feiten.
  • 2) De aanwezigheid van twee bronnen. Ter bevestiging van eenzijdig verkregen informatie.
  • 3) Het beginsel van hoor en wederhoor.
    Voor zover gesproken wordt van hoor, ziet dit specifiek op interviews met "bronnen/informanten". Met "wederhoor" wordt bedoeld de fase van de finale afronding van een onderzoek en de rapportering daaromtrent, waarbij betrokkene(n) in de gelegenheid word(t)(en) gesteld kennis te nemen van de feitelijke bevindingen alsmede in de gelegenheid word(t)(en) gesteld om te reageren op de onderzoeksconclusies.

    Onaannemelijk verklaren.
    De houding van (verdachte) betrokkenen kan van invloed zijn op het bewijs en de overtuiging.
    De omstandigheid dat een verdachte in een strafprocesrechtelijk onderzoek niet verplicht is tot antwoorden en tot het naar waarheid verklaren doet daar niets aan af.
    Als de (verdachte) betrokkene kennelijk leugenachtig verklaart, verdient het aanbeveling de leugenachtige verklaring op te nemen. Het bewijs dat de (verdachte) betrokkene leugenachtig heeft verklaard dient wel uit ander bewijsmateriaal te komen dan de verklaring van de betrokkene zelf.4.3. Seksueel misbruikEind jaren negentig ontstond behoefte aan de actualisering van richtlijnen voor de bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven; de wijze waarop slachtoffers werden behandeld door politie en Openbaar Ministerie. De achtergrond voor het invoeren van deze richtlijn was dat een seksueel (gewelds)misdrijf een zodanig ernstige inbreuk vormde op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de bejegening door justitie van slachtoffers van seksuele (gewelds)misdrijven. Eén van de redenen hiervoor was de wens om, naast een professionele bejegening van slachtoffers van zedendelicten, meer nadruk dan voorheen te leggen op het algemeen belang van waarheidsvinding.
    Om deze doelstellingen te realiseren werd één nieuwe aanwijzing uitgevaardigd, met als titel “aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”. In de richtlijn werd met seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties die vorm van misbruik bedoeld waarbij handelingen plaatsvinden waarbij het slachtoffer in een afhankelijkheidsrelatie staat of stond tot de dader. Daaronder zijn in ieder geval begrepen de gevallen van ontucht met misbruik van gezag die in art. 249 Wetboek van Strafrecht (WvSr) worden genoemd.
    De aanwijzing maakt een onderscheid tussen acute situaties en situaties waarin bezinning mogelijk is. Dat laatste zal in het algemeen het geval zijn in afhankelijkheidssituaties.

    Opsporing.
    De opsporing in seksuele delicten wordt onderscheiden in:
    - Acute situaties die onverwijld optreden noodzakelijk maken (zoals heterdaad situaties).
    - Situaties waarin 'bezinning' over de positie van de aangever nodig is/ mogelijk is.

    Aangifte.
    Het is van het grootste belang dat een aangifte op professionele grondslagen, adequaat en zorgvuldig wordt samengesteld. In gecompliceerde zedenzaken verdient het aanbeveling dat een tijdlijn van de gebeurtenissen wordt opgemaakt. Zo kan onder andere beter inzicht worden verkregen in de ontstaansgeschiedenis van de zaak en wordt het duidelijk welke informatie nog ontbreekt.
    Tevens is alertheid op het aspect van de verjaring geboden.
    Voor jonge slachtoffers gelden overigens verhoorprotocollen. De waarheidsvinding is, speciaal in dit soort zaken, gediend met inzicht in het letterlijke gesprek van de aangifte. Met bandopnamen kan worden voorkomen dat de verdachte zich ten onrechte beroept op onrechtmatigheden tijdens het verhoor.

    Expertise.
    De impliciete doelstelling van de aanwijzing opsporing seksueel misbruik is tevens om te voorkomen dat personen die worden beschuldigd van seksueel misbruik al te lichtvaardig worden aangehouden. Hiertoe is destijds de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken in het leven geroepen.
    De expertisegroep bestaat uit deskundigen afkomstig uit drie verschillende disciplines:
    klinisch psychologen, psychiaters en pedagogen; psychologen die gespecialiseerd zijn in functieleer en ervaren zedenrechercheurs.

    Werkwijze.
    De deskundigen moeten zich buigen over de geloofwaardigheid van aangiften in bepaalde zedenzaken, vóórdat de officier van justitie eventueel de beslissing neemt de beschuldigde aan te houden. Zaken waarin consultatie van de expertisegroep verplicht is, zijn zaken met aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen; ritueel misbruik of herinneringen aan seksueel misbruik van voor de derde verjaardag.
    Het rapport van de expertisegroep is een adviserend rapport in de stand van het onderzoek van het moment van de aanvraag (en onderscheidt zich dus van rapportages van getuigen-deskundigen over het voltooide onderzoek).
    Per zaak wordt een adviesgroep samengesteld die bestaat uit drie personen, waarbij de drie disciplines vertegenwoordigd zijn. Het advies van de expertisegroep wordt uitgebracht op basis van het proces-verbaal en een volledige schriftelijke weergave van de aangifte die op een geluidsband is opgenomen.
    De verplichte consultatie van de expertisegroep dient te gebeuren vóór de aanhouding van de verdachte. Wanneer de drie criteria voor het inschakelen van de expertisegroep niet van toepassing zijn, kan de expertisegroep toch geconsulteerd worden, bijvoorbeeld wanneer de officier van justitie toch behoefte heeft aan het oordeel van een deskundige. Dit wordt facultatieve consultatie genoemd. Voorbeeld van een geval waarin facultatieve consultatie plaats kan hebben:
    - misbruik langer dan 8 jaar geleden.4.4. Aanwijzing opsporingNaast de beleidsmatige inzet van de opsporing op criminaliteitsverschijnselen in termen van onder meer verkennende onderzoeken waaromtrent op het niveau van het College van Procureurs-Generaal danwel de “driehoek” van Burgemeester, Hoofdofficier van Justitie en Korpschef wordt beslist, staan aanwijzingen in het kader van de opsporing in de zin van art. 130-lid 4 van de wet RO.
    Daarbij gaat het om de reactie op afzonderlijke strafbare feiten die ter kennis van het openbaar ministerie worden gebracht.

    Uitgangspunten:
    Als algemene uitgangspunten worden een tweetal criteria gehanteerd van wat in redelijkheid verwacht mag worden;
    -De ernst van het strafbare feit en
    -Opsporingsaanwijzingen.
    Als vuistregel geldt ook; hoe ernstiger het feit, hoe meer inspanningen er dienen te worden verricht om het delict op te helderen ter vervolging en berechting.

    Normerende criteria:
    Het kader voor de reactie op vermoedelijk gepleegde strafbare feiten kent in dit verband nog twee normerende criteria;
    -Vervolging bij een bekende dader en
    -Gerichte opsporing bij ingrijpende, schokkende feiten.

    Indien een feit is gepleegd waarbij de verdachte direct bekend is, dienen immer opsporingshande-lingen te volgen zoals de aanhouding van de betrokkene en het opmaken van een proces-verbaal.
    Dit is het geval indien de verdachte door de inbreng van getuigenis onmiddellijk bekend wordt, danwel zodanige informatie voorhanden is, dat de verdachte met weinig inspanningen kan worden gevonden.
    De zaak mag niet ongemotiveerd en lichtzinning terzijde worden gelegd indien sprake is van een schokkend feit. Bij het antwoord op de vraag wat schokkende feiten zijn is de omvang van de aantasting van de balangen of het welzijn van individuen of van de samenleving als geheel van belang. Opnieuw gelden daarvoor criteria waarvan we er een tweetal benoemen;
    -Indien de lichamelijke integriteit in aanzienlijke mate is aangetast; er is verkracht.
    -Het feit een algemeen risico vormt voor het integer functioneren van belangrijke maatschappelijke functies: de democratische orde, het openbaar bestuur of de rechterlijke macht. Zoals het door corruptie of misbruik ten principale ondergraven van het vertrouwen in de aangegeven sectoren of instituties.

    Het gaat dus steeds om gedragingen en delicten waarbij daadwerkelijk en in betekenisvolle mate belangrijke individuele en collectieve waarden in gevaar worden gebracht. Feiten waardoor grote beroering teweeg wordt gebracht en waarmede de rechtsorde wordt geschokt. Dat is het geval bij kinderverkrachting en misbruik (pedofilie).
    Bij dergelijke delicten mag aanzienlijk meer worden verwacht. Er dient in dat geval gericht en meer dan oppervlakkig te worden gekeken en gezocht naar aanknopingspunten voor een succesvolle opsporing en vervolging; onder meer door het horen van eventuele getuigen.
    Pas als die inspanningen geen succes hebben, kan de opsporing worden afgesloten. Maar slechts op een zodanige wijze dat indien zich naderhand nieuwe feiten danwel informatie aandienen dit tot hernieuwde actie kan leiden.4.5. Ambtelijke corruptieCorruptie is een fenomeen met vele verschijningsvormen. Corruptie vormt een ernstige aantasting van de integriteit van de overheid, met grote gevolgen. Bovendien leidt corruptie in het zakenleven tot valse concurrentie en grote economische schade. Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden. In de Nota corruptiepreventie van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken worden lijnen geschetst langs welke het kabinet de bestrijding van ambtelijke corruptie vorm wil geven. Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding van corruptie. In het wetboek van strafrecht is in de artikelen 177, 177a en 178 het omkopen van ambtenaren en rechters strafbaar gesteld. De artikelen 362, 363 en 364 WvSr. stellen de ambtenaar of de rechter die zich heeft laten omkopen strafbaar.

    Het strafrechtelijk instrumentarium heeft een ruim werkingsgebied. Een ieder die een ambtenaar een gift aanbiedt en elke ambtenaar die een gift aanvaardt, kan onder de werking van de strafwet vallen. De wet geeft namelijk geen onderscheidend criterium voor strafwaardige en niet-strafwaardige giften. De minister van justitie heeft het stellen van grenzen overgelaten aan het openbaar ministerie, dat zelf door toepassing van het opportuniteitsbeginsel en/of "door het afkondigen van richtlijnen, welke eenvoudiger dan de wet zijn aan te passen aan de maatschappelijke, steeds veranderende, werkelijkheid" sturend kan optreden. De aanwijzing geeft aanknopingspunten aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of strafrechtelijk optreden al dan niet is geïndiceerd.
    De opsporing en vervolging van in het buitenland gepleegde corruptie, waarvoor een wetswijziging in 2001 de Nederlandse rechtsmacht aanzienlijk heeft vergroot, wordt behandeld in de “Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland”.4.6. Bewijsminima strafvorderingOp zichzelf zijn voldoende om tot een bewezenverklaring te komen;
    -De verklaring(en) van één getuige. 342-3 WvSv.
    -De verklaring van de verdachte. 341-1 WvSv.
    -De verklaring(en) van anoniem gebleven personen 344-a WvSv.
    -Andere geschriften 344-1-ten 5e WvSv.4.7. Wettige bewijsmiddelenAls wettige bewijsmiddelen in het strafproces worden alleen erkend:
    -De verklaring van de verdachte.
    -De verklaring(en) van een getuige.
    -De verklaring van (getuige)deskundige.
    -Schriftelijke bescheiden.
    -De eigen waarneming van de rechter.

    De opsomming van de bewijsmiddelen is allesomvattend en limitatief. Andere dan deze bewijsmiddelen zijn niet toegelaten.4.8. De onderzoeks voor- en hoofdvragen in geval van strafprocesrechtelijk onderzoekRelevant in het onderhavige dossier is het antwoord op de vraag of voorondersteld gedrag (feiten en/of omstandigheden) een (redelijk) vermoeden van een gepleegd strafbaar feit volgens de wet oplevert en de vraag of de in het dossier daarvoor in aanmerking gebrachte betrokkene(n) terzake als verdachte betrokkenen in de zin van artikel 27 van het wetboek van strafvordering kunnen worden aangemerkt.
    Deze vaststellingen gaan vooraf aan het antwoord op de cruciale vraag of kan worden bewezen dat het strafbare feit door de als verdachte aangewezende betrokkene is begaan.
    Voor een dergelijk (juridisch) alles omvattend oordeel is nader en diepgaand strafprocesrechtelijk (voor)onderzoek vereist.
    Immers, eenieder wordt voor onschuldig gehouden zolang zijn schuld niet is komen vast te staan;

    De voor- en hoofdvragen zoals bedoeld in het onderzoek ter terechtzitting worden in deze rapportage buiten beschouwing gelaten.4.9. Aangifte en belangEen ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd tot het doen van aangifte.
    Het openbaar ministerie heeft ingevolge artikel 167 wetboek van strafvordering echter de vrijheid om al dan niet tot vervolging over te gaan.
    Ingevolge artikel 12 strafvordering kan de rechtstreeks belanghebbende over niet-vervolging of de niet voortzetting van de vervolging schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof. Een belanghebbende is in dat geval iemand die door het achterwege blijven van een bepaalde strafvervolging rechtstreeks is getroffen in een belang dat juist hem aangaat.

    Zoals eerder is gesteld, (wijzend op casuïstiek aangifte meineed hierna onder 5.2; noot rapporteurs) gaat het bij zeer ernstige vormen van integriteitschending om een alles overstijgend evident belang. Aantasting daarvan maakt vervolging onvermijdelijk. Een eigenstandig belang van de aangever is dan niet nodig.
    Geen zichzelf respecterende rechtstaat kan zich alsdan permitteren strafbaar gedrag als waarvan sprake is en waarvan aangifte is gedaan, niet te vervolgen.

    Is de beslissing tot niet-vervolging genomen door de officier van justitie bij het landelijk parket, dan is het gerechtshof Den Haag bevoegd.5. CONCLUSIES.

5.1. Aanknopingspunten/ aanwijzingen

Het onderzoeksrapport van Drs. M.Kat en het verslag van het feitenonderzoek door een voormalig topambtenaar van Justitie bevatten onmiskenbaar nader te toetsen feiten en gegevens.
In combinatie met de resultaten neergelegd in de onderhavige expert-opinion, bestaan er voldoende aanwijzingen en aanknopingspunten voor een (verkennend) onderzoek ex. art. 126-gg van het Wetboek van Strafvordering, om na te gaan of en op welke wijze door (verzamelingen van) personen ernstig gekwalificeerde misdrijven zijn gepleegd die een zwaarwegende inbreuk op de rechtsorde hebben opgeleverd.

Daarnaast vormen de resultaten al dan niet in combinatie met een eventueel opvolgend opsporingsonderzoek een van de middelen om personen definitief van eventuele beschuldigingen te kunnen ontlasten.

Voormalig minister Donner heeft in 2003 m.b.t. zijn secretaris-generaal verklaard dat; “geen sprake is van rook laat staan van vuur”. De facto neemt minister Hirsch Ballin sindsdien hetzelfde standpunt in. Dat standpunt is onhoudbaar en aan herziening toe.
Op grond van de beoordeling van eerdergenoemde rapportages, en op grond van eigen vaststelling, waarbij met betrouwbare, relevante bronnen, onder meer bij Justitie is gesproken, stellen wij het volgende vast:

  • Er zijn sedert 2002 meerdere aangiften tegen de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie gedaan terzake pedofilie, waarvan in ieder geval in een van die aangiften onduidelijk is gebleven wat de status van behandeling, danwel de afdoening betreft. •
  • Er is sprake van aanhoudende geruchten en negatieve publiciteit over de secretaris-generaal. Sedert 1998 is gepubliceerd in zowel de schrijvende media als op de TV (o.a. NOS, NOVA en Netwerk) over pedofielennetwerken en de mogelijke rol daarin, of daarbij, van justitiële ambtenaren en de betreffende secretaris-generaal. •
  • Diverse bronnen bevestigen de benoeming van de secretaris-generaal in 2002 onder belastende omstandigheden. Opmerkelijk en zomogelijk verontrustend is dat minister Donner in 2002 de secretaris-generaal ondanks deze omstandigheden, publiciteit en beschuldigingen, heeft benoemd tot zijn hoogste ambtenaar bij Justitie. •
  • De beschuldigingen van de veroordeelde Koerdische zakenman H.Baybasin, bij monde van zijn gemachtigde, advocaat Mr. A.van der Plas, aan het adres van de (rechts)Staat, haar gezagsdragers en ambtelijke vertegenwoordigers, zijn extreem en uitzonderlijk te noemen. Daarbij wordt gesteld dat sprake is van chantage van de secretaris-generaal i.v.m. pedofilie, welke chantage van een doorslaggevende rol en betekenis zou zijn geweest bij de veroordeling van Baybasin tot een levenslange gevangenisstraf. Daarbij wordt niet uitgesloten dat de secretaris-generaal dankzij zijn machtspositie en netwerk binnen Openbaar Ministerie en Justitie, zelf invloed heeft uitgeoefend op de rechtsgang. •
  • In de zogenoemde “Wabekepapers” (gespreksverslag d.d. 28 augustus 2003 met voormalig hoofdofficier van justitie Wabeke) wordt de pedofilie van de secretaris-generaal bevestigd. • 5.2. Belanghebbenden aangifteMisdrijven tegen de zedenHoewel rapporteurs de rechtspersoon Chipshol Holding BV en haar bestuurders geen (rechtstreeks) belanghebbende achten met betrekking tot gerapporteerde gedragingen van vermoedelijk gepleegde seksuele (gewelds)delicten, in het wetboek van strafrecht gecodificeerd onder de titel misdrijven tegen de zeden, staat het hen desondanks vrij daarvan aangifte te doen.Ambtelijke corruptieAmbtelijke corruptie is zoals vorenomschreven een ernstige aantasting van de integriteit van de overheid, met grote gevolgen.
    Het is zaak om tegen corruptie zo krachtig mogelijk op te treden. Daar waar sprake is van mogelijke ambtelijke corruptie met misbruik van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, ten nadele van (rechts)personen, verschaft dit onmiskenbaar een legitimatie om daarvan aangifte te doen en als rechtstreeks belanghebbende te worden aangemerkt.

    De in onderzoek zijnde aangifte van meineed in de kwestie van Chipshol versus een voormalig rechter, waarnaar de Rijksrecherche inmiddels een onderzoek instelt, en welk onderzoek door de behandelend officier van justitie werd uitgebreid met strafbare belangenverstrengeling, dienen indien de feiten zoals aangegeven worden bevestigd en bewezen, als een ernstige aantasting van (beginselen van) de rechtstaat te worden gekwalificeerd.5.3. Aangifte dossier BaybasinIn de verslaglegging/aangifteverklaring(en) van het slachtoffer (aangever/getuige) in het jongste aangiftedossier vanwege Mr. A.van der Plas, zijn voldoende feiten en omstandigheden bekend geworden die een aangifte en een opvolgend opsporingsonderzoek rechtvaardigen.6. AANBEVELINGEN6.1. Verkennend OnderzoekGelet op de hiervoor onder hoofdstuk 5 beschreven aanknopingspunten en aanwijzingen voor mogelijk gepleegd strafbaar gedrag, adviseren rapporteurs de bestuurders van de rechtspersoon Chipshol Holding BV, het Openbaar Ministerie te verzoeken een verkennend onderzoek (VO) in te stellen.

    V.O ex. Art 126-GG Wetboek van Strafvordering.
    “Indien uit feiten of omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd zoals omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die binnen die verzameling van personen worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, kan de officier van justitie bevelen dat opsporingsambtenaren daarnaar een onderzoek instellen met als doel de voorbereiding van de opsporing.6.2. Parlementair onderzoekGelet op de aard en de betekenis van de in deze rapportage aan de orde gestelde vermoedens van misstanden, ernstige beschuldigingen, en het belang wat met een gedegen onafhankelijk en grondig onderzoek naar de feiten en omstandigheden is gediend, is tevens een breed gedragen parlementair onderzoek geïndiceerd.6.3. Aangifte ChipsholIn afwachting van mogelijk nog ter beschikking komende feiten en vertrouwelijke documenten (bewijsmiddelen), uit afzonderlijke , op het moment van afronding van de onderhavige expert-opinion (05-05-2010), nog elders lopende onderzoeksaktiviteiten, geven wij U in overweging alsdan aangifte te doen.6.4. Slotopmerking rapporteursGelet op het feit dat onderzoeken worden aanbevolen die onder meer het (ambtelijk) functioneren van de hoogste ambtenaar op het departement van Justitie aangaan en het functioneren van de rechtsstaat aankleven, dient te worden gewaarborgd, dat juist deze onderzoeken op vertrouwenwekkende wijze, met de daarvoor vereiste onafhankelijkheid en door terzake gekwalificeerde onderzoekers plaats vindt.7. AANSPRAKELIJKHEID7.1.Uitsluiting aansprakelijkheid.

    De Expertgroep Klokkenluiders i.o. en haar individuele leden sluiten iedere aansprakelijkheid jegens Chipshol Holding BV, haar bestuurders en tevens jegens eventuele derden uit voor tekortkomingen voortvloeiende uit het gestelde in de onderhavige expert-opinion en voor tekortkomingen van ingeschakelde derden.
    Individuele leden van de expertgroep klokkenluiders i.o. zijn niet persoonlijk gebonden of aansprakelijk.BIJLAGENHet aan rapporteurs ter beoordeling en ter beschikking gestelde feitenmateriaal van derden, genoemd onder hoofdstuk 2 van dit rapport, wordt niet als bijlage bij de onderhavige expert-opinion bijgevoegd.
    De inhoud en publicatie daarvan blijft de individuele verantwoordelijkheid van de stellers van die rapportages.PRODUCTIESBij dit rapport wordt als productie bijgevoegd:

    1. Gespreksverslag gedateerd 28 augustus 2003 bekend onder de naam “Wabekepapers”.

 

Laatste reacties

Volg de Demminkdoofpot via RSS

De laatste Demmink tweets